Waaraan hebben wij onze welvaart te danken? Niet aan kapitaal, maar aan ideeën, zo betoogt econome Deirdre McCloskey in haar magnum opus Bourgeois equality. Met de opkomst van de burgerij in Vlaamse steden veranderde de houding ten opzichte van ondernemerschap en innovatie. Die ideeën vormden, eerst in de Lage Landen en daarna in Groot-Brittannië, de motor achter economische vooruitgang, legt McCloskey uitvoerig uit.
Vorige maand verscheen een interessante data-analyse die deze theorie kracht bij zet. Vier economen voerden een tekstanalyse uit op meer dan 170.000 Britse werken die gepubliceerd werden tussen 1500 en 1900. Sinds het begin van de 17e eeuw blijkt een duidelijke toename in het gebruik van termen die verband hielden met ‘vooruitgang’ en ‘innovatie’. Die data ondersteunen het idee dat “een culturele evolutie in de houding ten opzichte van de wetenschap deels verantwoordelijk is voor de Britse industriële revolutie en de daaropvolgende economische groei”, aldus de wetenschappers.
John Burn-Murdoch, datajournalist van de Financial Times, besloot de tekstanalyse te reproduceren, uit te breiden en meteen ook door te trekken tot vandaag. Wat hij vorige week constateerde, is onthutsend. De laatste 60 jaar zijn we in het Westen niet méér woorden zoals ‘vooruitgang’ gaan gebruiken, maar minder. Terwijl de frequentie van optimistische woorden sinds de jaren 60 met ongeveer 25 procent gedaald is, zijn woorden die verband houden met bedreigingen en risico’s veel nadrukkelijker geworden. Volgens Burn-Murdoch is dat wellicht geen toeval, maar het gevolg van “een kracht die groei en vooruitgang tegenwerkt”. Met andere woorden: we praten onszelf de dieperik in.
Als onze ideeën effectief zo’n grote impact hebben op onze welvaart, dan kunnen we maar beter wat grondiger nadenken over welke woorden we gebruiken en welke ideeën we een platform willen geven. Een opiniestuk van Jan Rosier en Aviel Verbruggen (DS 8 januari) is typerend voor een tijdgeest die steeds technologie-sceptischer wordt. Het woord ‘innovatie’ duikt er 36 keer in op, maar bijna altijd in negatieve zin. De auteurs lijsten een hele rits maatschappelijke problemen op en zien telkens opnieuw “industriële innovatie” als de baarlijke duivel. Volgens hen is innovatie inherent “discriminerend” en “ondemocratisch”. Ze willen wel “toegankelijke en betaalbare technologie”, maar lijken niet te begrijpen dat daar juist industriële innovatie en massaproductie voor nodig zijn.
Gedeeld vooruitgangsoptimisme in de chipindustrie
Neem de Wet van Moore, een van de bekendste ideeën achter industriële innovatie. Gordon Moore constateerde in 1965 dat het aantal componenten op een computerchip zowat ieder jaar verdubbelt en voorspelde dat die exponentiële toename in rekenkracht zou blijven aanhouden. Zijn voorspelling werd een vorm van gedeeld vooruitgangsoptimisme in de chipindustrie. Gevolg? Rekenkracht werd jaar na jaar goedkoper. In een wereld met een gigantische ongelijkheid blijken miljardairs en studenten toch gewoon dezelfde computer te hebben. Vandaag heeft 91 procent van de Vlamingen met een laag inkomensniveau een smartphone. Die is miljoenen keren krachtiger dan de peperdure computers die in de jaren 60 een volledige zaal in beslag namen.
Ook hernieuwbare energie wordt spotgoedkoop. Vroeger waren zonnecellen zo duur dat ze alleen in de ruimtevaart werden toegepast. Dankzij opschaling en massaproductie is de prijs spectaculair gedaald. Om tegen 2050 een netto-nuluitstoot te bereiken, hebben we nog meer innovatie en meer opschaling van technologische oplossingen nodig. Economen van de Universiteit van Oxford brachten de exponentiële groei en kostendaling van zonnepanelen, elektrolysers, windmolens en batterijen in kaart. Ze zien er een soort veralgemening in van de wet van Moore. Meer productie betekent lagere kosten. Dat staat bekend als de Wet van Wright, genoemd naar een ingenieur die constateerde dat de kosten per vliegtuig daalden als hij in zijn werkplaats meer vliegtuigen bouwde.
Rosier en Verbruggen beweren dat “innovatie het democratische recht op een gelijke medische handeling verhindert”. Ook hier is het tegendeel waar. Voor een toegankelijke diagnose en behandeling van zeldzame ziekten hebben we snellere DNA-sequencing-methoden nodig. En om gepersonaliseerde kankertherapieën met CAR-T-cellen voor iedereen betaalbaar te maken, moet juist méér technologie ontwikkeld worden om productieprocessen te automatiseren.
Minder onheilsprofeten, meer probleemoplossers
Uiteraard vallen commerciële belangen niet altijd samen met het algemene belang en zullen er zich bij de introductie van nieuwe technologieën vaak ongewenste effecten voordoen. Zo is het problematisch dat bepaalde toepassingen rond artificiële intelligentie, waarin vooroordelen en andere problemen ingebakken zitten, zomaar op het grote publiek worden losgelaten. Regelgeving, zoals de Europese AI Act, is dan welgekomen om een ethisch kader vast te leggen. Maar minstens even belangrijk als de regelgevers, zijn de probleemoplossers die onderzoeken hoe we betrouwbare en mensgerichte AI mogelijk kunnen maken. Regelgeving mag er niet toe leiden dat innovatie onmogelijk wordt. Proefprojecten verbieden, of het nu gaat om zelfrijdende auto’s of ggo’s, is niet verstandig.
Volgens Rosier en Verbruggen volstaat “innovatie in een milder tempo” (wat dat ook moge betekenen) om de uitdagingen van morgen aan te gaan. Ze hebben het compleet verkeerd begrepen. Als we het aantal verkeersslachtoffers willen verminderen, de gezondheidszorg betaalbaar willen houden en het klimaatprobleem willen oplossen, dan hebben we niet minder, maar meer innovatie nodig. En als cultuur onze welvaart bepaalt, dan moeten we dringend minder onheilsprofeten en meer probleemoplossers aan het woord laten.
Deze tekst verscheen eerder als opiniestuk in De Standaard
Pieter Van Nuffel (1988) is pers- en wetenschapsvoorlichter bij onderzoekscentrum imec. Eerder studeerde hij Fysica & Sterrenkunde aan de UGent, gaf hij les als praktijkassistent wis- en natuurkunde aan KU Leuven en schreef hij als freelancejournalist voor Data News, Knack.be en EOS Magazine. Van Nuffel is gefascineerd door wetenschap en technologie, door mensen en machines, en door de manier waarop ze elkaar beïnvloeden. Hij is auteur van 'Chips: hoe digitale technologie de wereld verandert' (Academia Press).
Gepubliceerd op:
12 januari 2024