Het zijn uitzonderlijke tijden, ook voor de vierde editie van de “imec.smartcitymeter”: het jaarlijks onderzoek van imec waarbij het de burgers in Vlaanderen en Brussel bevraagt naar hun kennis, frustraties en verwachtingen van ‘de slimme stad’. Een uitzonderlijke jaargang, die opgesteld werd vóór er van een pandemie sprake was, maar waarvan het merendeel van de antwoorden binnenkwam tijdens de COVID-lockdown in maart-april. En dat bleek toch enige impact te hebben op hoe mensen de slimme stad ervaren. Imec-experts Jan Adriaenssens (directeur City of Things) en Pieter Ballon (Professor aan de VUB en lid van het COVID-19-relancecomité) delen hun inzichten over de resultaten van de Smart City Meter 2020.
“Meest opvallend? Als we mensen bevragen over hun absolute prioriteit voor de slimme stad, staat mobiliteit voor het eerst in vijf jaar niet op nummer één. Het moet, weliswaar als nipte tweede, de eerste plaats laten aan veiligheid. Hoewel de bevraging niet specifiek naar de coronacrisis kon peilen, lijkt het ons geen toeval dat deze verschuiving zich voordoet op een moment dat zowat het hele land tot stilstand was gekomen. En dit voor een keer niet door structurele files en onbereikbare stadscentra, maar door dwingende overheidsmaatregelen die onnodige verplaatsingen verboden.
COVID-19 bezorgde ons een gigantische proeftuin met betrekking tot digitale transformatie en de relatie tussen mobiliteit en woon- en werkgedrag. Alles werd daarbij uitvergroot. De positieve gevolgen van minder transport: zoals meer rust in de stad, het wegvallen van geluidsoverlast of minder luchtvervuiling. Maar het legde ook de bestaande pijnpunten extra bloot. We beseffen plots ten volle hoezeer het ontwerp van onze binnensteden de auto vooropstelt en een gebrek aan open ruimte veroorzaakt. En hoe dat druk zet op onze veiligheid en sociale contacten. Alles in acht genomen geven deze recente inzichten ons hoop. We hebben door COVID-19 een uitzonderlijke inkijk gekregen in hoe een stad en haar omliggende regio’s er kunnen uitzien wanneer digitale communicatie voorrang krijgt op fysieke verplaatsingen. En de imec.smartcitymeter leert ons dat we onze aandacht verleggen naar andere prioriteiten voor onze stedelijke omgeving zodra we ons over mobiliteit minder zorgen hoeven te maken.
Een inzicht dat feitelijk ook aan de basis ligt van wat we sinds kort de ’15-minutenstad’ zijn gaan noemen: een stad (of regio) waarin je aan al je behoeftes en levenskwaliteit kan voldoen binnen een kwartiertje stappen of fietsen. Vijftien minuten is dan een symbolische eenheid die voor grootsteden zoals Parijs richtinggevend is bij het ontwerp van de arrondissementen en hun stedelijke voorzieningen. Voor kleinere steden en een regio als Vlaanderen zou je die eenheid wellicht nog moeten verlagen, maar het onderliggende principe blijft hetzelfde.
Het gaat erom dat de lokale dimensie aan belang wint. Ook voor mensen die niet in de stad zelf wonen. Elke verplaatsing van meer dan vijftien minuten wordt weloverwogen (durven we zeggen ‘essentieel’) en zou geen automatisme meer mogen zijn. Voor je werk hoef je in elk geval niet binnen een straal van vijftien minuten te wonen. We weten nu allemaal dat voor veel mensen werken vanuit zowat elke locatie kan. Je kan je infrastructuur daar ook perfect op afstemmen. Bijvoorbeeld door buurtkantoren of co-workingspaces te voorzien in de stedelijke periferie. En wie toch naar de stad komt zou er sneller moeten zijn met alternatief vervoer dan met de auto.
Het grote voordeel van dergelijke aanpak, en ook dit wordt gereflecteerd door de imec.smartcitymeter, is dat je in de benaming al meteen een meetbaar einddoel voor ogen houdt. Zowel publieke opinie als beleid werden de afgelopen zes maanden op ongeziene wijze gestuurd door data: “Hoeveel besmettingen zijn er? Wat is de R-waarde? …” Dit moet de start zijn om beleid ook buiten de context van COVID-19 veel sterker door data te onderbouwen. Belangrijke kanttekening daarbij is wel dat we in de slimme stad meer dan één parameter in het oog dienen te houden. Vijftien (of x-aantal) minuten is een krachtige kapstok om je beleid aan op te hangen en is ook perfect meetbaar. Maar je mag ook de andere parameters niet negeren. Op vijftien minuten overal op de stoep staan mag niet ten koste gaan van andere zaken zoals energie-efficiëntie, luchtkwaliteit of veiligheid.
Een ander pluspunt van doelstellingen in data om te zetten en te monitoren, is herkenbaarheid en eenduidigheid. Waar, zoals uit onze bevraging andermaal blijkt, ‘de slimme stad’ nog steeds relatief onbekend is bij de gemiddelde burger – en ook niet loskomt van haar associatie met technologische infrastructuur – geeft een 15-minutenstad een invulling aan de transformatie van onze omgeving ‘op mensenmaat’. Zo zou een lokaal bestuur behalve een x-minutenstad trouwens ook een y-decibelstad of een z-gram-CO2-stad kunnen ambiëren. En de rol van technologie? Die zal daardoor niet verdwijnen, maar komt in de faciliterende rol waarin ze thuishoort. Wie beleid wil op basis van data, heeft technologie nodig. En zoals de auto de dominantie technologie was van de twintigste eeuw, zal datatechnologie die troon overnemen in de 21ste.”
Meer weten?
Wie de volledige resultaten van de imec.smartcitymeter 2020 wil inkijken kan het volledige rapport en een samenvattende infographic vinden op www.smartcitymeter.be.
Jan Adriaenssens is directeur van City of Things bij imec. Hij is gefascineerd door de rol van technologie in, en de impact ervan op, de maatschappij. Jan studeerde wiskunde in Antwerpen en filosofie in Londen. Hij deed beleidservaring op als senior onderzoeker bij de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie, en werkte vervolgens op het kabinet van de Vlaamse minister van Innovatie, eerst als raadgever en daarna als adjunct-kabinetschef. Vervolgens werkte Jan bij het onderzoekscentrum iMinds (dat in oktober 2016 fuseerde met imec): eerst directeur Strategy & Innovation, en vervolgens vice-president Policy & Society.
Pieter Ballon is hoogleraar aan de vakgroep Communicatiewetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel. Hij leidt het onderzoekscentrum SMIT (Studies in Media, Innovation and Technology), een imec-onderzoeksgroep aan de VUB. Pieter Ballon is houder van de leerstoel Smart Cities aan de Vrije Universiteit Brussel en algemeen coördinator van het Smart Flanders-programma. Hij is medeoprichter van het internationale netwerk Open & Agile Smart Cities (OASC) en internationaal secretaris van het European Network of Living Labs (ENoLL).
Meer over de volgende onderwerpen:
Gepubliceerd op:
21 september 2020